columns‎ > ‎

10 over kasten en columns

Deze column is eerder gepubliceerd in P en M 99.

Mijn voorgangster, Anneke, vertelde in haar laatste column, dat ze al negentien jaar schreef. Dat maakte indruk op me. Was het ook zo’n negentien jaar geleden dat ik met poppenhuizen begon of was dat nog verder terug in de tijd? Een reden voor reflectie, zoals dat deftig heet.

Zesentwintig jaar geleden was ik druk met man, kinderen en werk. Wat het poppenhuisgebeuren betrof zat ik nog achterin de kast. Altijd al iets gehad met het kleine, maar daar praatte je niet over. Je droomde je kleine dromen en onderdrukte die innerlijke drang, tot het niet meer kon. Het was buigen of barsten. Ik moest gewoon beginnen met een huis. Toen ik een grachtenhuis, met bouwtekening, in “Vt-wonen” zag, wist ik het zeker; dát was het huis dat ik wilde hebben.

Enerzijds was ik gevoelig voor wat de mensen zouden zeggen; ‘Wat kinderachtig. Je bent nu toch volwassen!’ Anderzijds werd het verlangen te groot. Ik heb twee zoons en in die tijd mocht je die best meisjesspeelgoed geven. ‘Goed voor de ontwikkeling van de vrouwelijke kant,’ zei men. Dat excuus was wel handig, vooral als ik geen zin had alles uit te leggen en weinig begrip verwachtte. ‘Oh, dat is voor de ontwikkeling van de kinderen.’ Die behoefte om mijn eigenaardigheid goed te praten is nog een aantal jaren gebleven. Gelukkig is die energie vretende fase nu voorbij. Ik heb poppenhuizen en miniaturen als hobby, nou en? Het zit in me, het moet eruit.

In diezelfde tijd had ik een goede collega en vriendin. We kwamen regelmatig bij elkaar thuis om te werken en te kwebbelen, en het laatste is waarschijnlijk de reden dat ze mijn Vt-huis nooit opmerkte. In het begin leek het ook meer op een plaat hout met gaten dan op een grachtenhuis. Bovendien had ik het strategisch op een kast onder de trap geplaatst. De meeste mensen liepen daar snel voorbij, op zoek naar het bankstel en de koffie, zagen niets en stelden ook geen vragen. Tussen ons normale gekeuvel door vertelde mijn vriendin ineens een nieuwtje: ‘Er woont een mannetje bij mij om de hoek, hij bouwt poppenhuizen, en ik heb er een bij hem besteld, zo leuk.’ Ik zat paf en viel bijna van mijn stoel, want de beschrijving van haar grachtenhuis leek sprekend op mijn huis in wording. Ik trok haar direct naar de trap. Wat een verrassing. Hetzelfde huis! Vanaf toen gingen alle remmen los. De schaamte voorbij. Hallo trots. En als je eenmaal zelf uit de kast bent, zie je de een na de ander er uit komen. Zoveel, en allemaal met een poppenhuis onder de arm. Dan ben je niet meer alleen; je bent samen met een grote groep gelijkgestemden die elkaar met één woord begrijpen.

Ik mocht mee op bezoek bij het mannetje, om te zien wat hij allemaal gemaakt had. Bij hem hoorde een vrouwtje. Samen waren ze op latere leeftijd met huizen en miniaturen begonnen. Ik keek mijn ogen uit. Naar het eigen haakwerk, de mooie meubels van Mini Mundus en het te grove ruitjes behang van plakplastic. Net als het echtpaar een bijzondere combinatie, maar wat waren ze herkenbaar gelukkig met en in hun miniwereld. Mijn eigen huis was nog een voortdurende worsteling met te dik hout, verkeerd gelezen tekeningen en wandelende zaagmachines. Het schoot niet op. Gelukkig had het mannetje nog een afgebouwd huis staan, dat ik over kon nemen. Een huis klaar om behangen en ingericht te worden, eindelijk, voor dat moment bouwde ik al een jaar.

Mijn derde grachtenhuis kwam uit een erfenis. Door opa zelf in 1934 als pakhuis gemaakt voor mijn oom, die het als volwassen man niet meer wilde en gelukkig ook niemand anders van de kleinkinderen. Dat werd mijn verbouwhuis. Zoals zoveel pakhuizen geschikt om verbouwd te worden tot wooneenheden. Meer huizen hebben, heeft een groot voordeel: als bij het ene iets niet lukt, ga je weer even verder met het andere. Dat heb ik er al die jaren wel in gehouden, altijd met meer dingen tegelijk bezig zijn, die vervolgens geen van allen echt afkomen. Deels omdat ik dan alweer iets nieuws verzin of aan het verbouwen sla, en deels omdat het idee dat alles op dag klaar zou zijn beangstigend is. Voor mij is dat het grote zwarte gat. Ik moet er niet aan denken.

Zou ik met de hobby begonnen zijn als ik geweten had hoeveel tijd het kost om te leren en uit te proberen, om uiteindelijk echt iets moois te kunnen maken, vraag ik me af. Het antwoord is een volmondig ja. Ik had de ontwikkeling niet willen missen. Door nieuwe technieken te leren en toe te passen, kun je huizen en hun inhoud continue veranderen. En jezelf ook. Op het moment dat ik eindelijk snapte hoe je een trap moest bouwen, kwam ik in het echte leven ook een trede verder. Toen ik de eerste lampen aanlegde, gingen me in het 1:1 leven ook diverse lichten op. Dat is geen hobby meer, dat is gratis therapie.

Tijd om weer een kast uit te komen, columns schrijven. Eerst op mijn site en nu in P&M. Ik verhaal graag over de hobby en als niemand klaagt, praat ik uren door, over wat ik meemaak, wat ik eerst deed en daarna, hoe het geworden is, mooi of lelijk en waarom. Maar behalve mijn poppenhuisvriendinnen zijn er maar weinig mensen die echt geïnteresseerd zijn, want als poppenhuizen en miniaturen je hobby niet zijn, is een samenvatting meer dan voldoende.Ik hoor het de therapeut al zeggen: ‘Schrijf het nou eerst maar eens op, en stop met kletsen.’

Atelier 'eenoptwaalf' +31 (0) 6 3304 1265 info@eenoptwaalf.nl

Comments